Core & CAL Licensing

Het eerste belangrijke punt, is het feit dat Windows Server Licensing uit twee componenten bestaat. Enerzijds dienen de machines die de Windows Server installaties draaien gelicenseerd te zijn, anderzijds moet ook iedere gebruiker (of ieder apparaat) die naar de server connecteert voorzien zijn van een Client Access License, ook wel CAL genoemd.

Wat betreft het Core Licensing component: daar moet je rekening houden met het feit dat Windows Server Licensing altijd op de hardware-laag gebeurd, ongeacht of de Windows Server installatie gevirtualiseerd gebruikt wordt of niet. Je moet het aantal fysieke cores in de processor(en) van de server hardware tellen om op het juiste aantal licenties uit te komen.

Hierbij hanteert Microsoft de volgende stelregels:

  • Alle fysieke cores moeten geteld worden.
  • Iedere hardware node moet van minimaal 16 core licenties voorzien zijn.
  • Iedere CPU moet voorzien zijn van minimaal 8 core licenties.

Hierbij mogen we virtuele cores gecreëerd door Hyperthreading buiten beschouwing laten en hoeven we gelukkig enkel de fysieke cores te tellen. Naast de core licenties moeten we ook rekening houden met de Client Access Licenties. Zoals eerder aangegeven moet namelijk iedere gebruiker óf ieder apparaat dat gebruikmaakt van de server hiervoor gelicenseerd zijn.

Aangezien we de keuze hebben tussen beide opties loont het om naar het gebruikersprofiel van de medewerkers te kijken. In de meeste gevallen zullen er tegenwoordig meer apparaten dan gebruikers van vlees en bloed zijn, aangezien medewerkers vaak op meerdere apparaten werken. In het geval van productieomgevingen zijn er vaak veel gedeelde apparaten, het loont om voor deze apparaten voor device CAL’s te kiezen.

Wanneer een gebruiker (of apparaat) beschikt over een Windows Server CAL, mag deze hiermee een ongelimiteerd aantal servers benaderen. Er hoeft dus niet voor iedere server een CAL aangeschaft te worden. Wel moet de CAL die aan de gebruiker (of apparaat) is toegewezen altijd minimaal gelijk zijn aan de hoogste versie van Windows Server die door die gebruiker (dat apparaat) benaderd wordt. Een Server 2022 installatie mag bijvoorbeeld niet benaderd worden met een Server 2016 Client Access licentie. Andersom is dit uiteraard geen probleem.

Wanneer de server in kwestie (ook) ingezet wordt als Remote Desktop Session Host zal er naast de reguliere Windows Server CAL ook een RDS CAL per gebruiker/apparaat afgenomen moeten worden.

Een aantal Microsoft 365 abonnementen biedt een zogeheten CAL Equivalent right, als je gebruikers gelicenseerd zijn met één van de volgende licenties zullen ze, gedurende de looptijd van het abonnement, niet voorzien hoeven worden van een ‘klassieke’ CAL licentie:

  • Enterprise Mobility + Security E3/E5/F3/F5/A3/A5
  • Microsoft 365 E3/E5/F3/F5/A3/A5

Virtual Machines

Windows Server dient gelicenseerd te worden op hardware-niveau. In de praktijk zullen echter verreweg de meeste installaties gevirtualiseerd draaien. Wanneer er gebruik gemaakt wordt van Virtual Machines geldt de volgende stelregel: per keer dat de fysieke laag volledig is afgedekt met Windows Server Standard mogen er twee (Windows Server) Virtual Machines gedraaid worden.

In gevallen waarin Virtuele Machines gebonden zijn aan één hardwarenode kunnen we met bovenstaand voorbeeld de licentiebehoeften uitrekenen. De praktijk leert echter dat veel Virtuele Machines vrij over de hardware nodes kunnen reizen middels technieken zoals VMware vMotion of vergelijkbaar. Dit wordt voor zowel load-balancing als uptime redenen gedaan.

Wanneer er een hardware node uitvalt is het immers wel prettig als de virtuele machines moeiteloos doordraaien op een andere hardware node. Dit leidt echter vaak onbedoeld tot scenario’s die niet compliant zijn met de Microsoft regels, aangezien er tijdelijk meer Virtual Machines op de hardware zullen landen dan dat er licenties voor beschikbaar zijn.

Vandaar dat er in gevallen van meerdere nodes altijd rekening gehouden dient te worden met uitvalspercentages door hardware- en/of software falen van de fysieke machines.  

Standard versus Datacenter

Tussen de Standard en Datacenter (en Datacenter: Azure Edition) versies van Windows Server zitten uiteraard verschillen (zie voor een volledig overzicht deze link naar de relevante Microsoft pagina). Wanneer er geen behoefte is aan de functionele verschillen kan het alsnog lonen om voor Windows Server Datacenter te kiezen. Windows Server Datacenter laat namelijk toe dat er een ongelimiteerd aantal Virtuele Machines per hardware node gedraaid mag worden. Dit kan relevant zijn wanneer er een hoog aantal VM’s per hardware node is of wanneer het aantal Virtuele Machines in een omgeving sterk fluctueert.

 

Software Assurance

Nu je weet hoe je hardware en Virtual Machines moet inventariseren, moet je nog een aantal keuzes maken. De eerste daarvan is het wel of niet afnemen van Microsoft Software Assurance. Software Assurance is een extra dienst van Microsoft die je additionele voordelen biedt voor de onderliggende licentie, denk hierbij aan uitgebreidere uitrolmogelijkheden of het verkrijgen van rechten op nieuwere versies.

Deze rechten verschillen zowel van product tot product als tussen licentiemodellen/contractvormen, hier moet je dus altijd kritisch naar kijken. In het geval van Windows Server (en de bijbehorende CAL’s) wordt er vaak voor Software Assurance gekozen wanneer er (deels) op een Azure infrastructuur gewerkt wordt of wanneer er behoefte is om altijd gebruik te mogen maken van de laatste Windows Server versie.

 

Langdurig of kort gebruik

Voor Windows Server is het mogelijk om de licenties in zowel abonnementsvorm als perpetual (eeuwigdurend) licentierecht af te nemen. Het is slim om te kiezen voor de abonnementsvormen wanneer de licenties slechts voor een beperkte tijd benodigd zijn. Ook wanneer niet duidelijk is wat er op de (middel)lange termijn met een server moet gebeuren kunnen deze abonnementen je een uitkomst bieden.

Contractvormen

Zoals je wellicht opgevangen hebt is het OPEN licentiemodel per 31-12-2021 opgeheven. Dit licentiemodel was een veel gekozen model voor licenties zonder Software Assurance.
In veel gevallen is het CSP licentiemodel, wat wij ontsluiten via ons Bechtle Clouds platform, de meest geschikte opvolger voor licenties zonder Software Assurance.
Het grootste verschil tussen de beide licentiemodellen is dat CSP de licenties direct uitlevert aan het Microsoft 365 admin center en dat hiermee het Microsoft Volume Licensing Center overbodig is geworden.

De laatste knoop die je moet doorhakken, is de licentievorm waarin je de licenties afneemt. In hoofdlijnen kunnen we hierin een tweedeling maken tussen hardware gebonden licenties enerzijds en volumelicenties anderzijds. De OEM (Original Equipment Manufacturer) of ROK (Reseller Option Kit) licentiemodellen zijn beiden hardware gebonden, dit houdt in dat de licentie(s) niet meer geldig zijn wanneer de onderliggende hardware vervangen wordt.

Het alternatief zijn volumelicenties, deze licenties worden toegekend aan een organisatie en hebben hiermee uitgebreidere uitrolmogelijkheden.

 

Aan de slag met Bechtle

Heb je na het lezen van deze blogpost nog een vraag? Wij helpen je graag om tot de meest geschikte licentievorm voor jouw situatie te komen. Neem contact op!

 

Peter Berkers

Solution advisor

T +31 40 250 9019
peter.berkers@bechtle.com